dinsdag 30 juni 2015

Een ‘gewone’ werkdag

Als beginnend agent vind ik de noodhulp het mooiste aspect van het politiewerk. Je bent altijd alert en beschikbaar voor meldingen van de meldkamer. Het meest uitdagende is dat je nooit weet waar je een minuut later mee bezig bent; de onvoorspelbaarheid van de noodhulp houdt je alert en is spannend. Hoe ziet een ‘gewone’ werkdag er uit?

14.40 uur
Een man moet verplicht opgenomen worden in een psychiatrische instelling. Personeel van de instelling gaat hem thuis ophalen. Wij bieden ondersteuning voor het geval de man door het lint gaat. De man is echter niet thuis.
15.19 uur
In een bedrijf wordt een verontrustende en verdachte geur geroken. Het pand wordt ontruimd en de brandweer wordt gealarmeerd. Wij gaan met prio 1 ter plaatse. Alle medewerkers staan al buiten bij onze aankomst. Uiteindelijk blijkt dat de lucht werd veroorzaakt door kortsluiting. Niks ernstigs gelukkig, wij gaan weer verder.
15.40 uur
Collega’s hebben bij de ontmanteling van een hennepkwekerij DNA aangetroffen. Aan ons wordt gevraagd een DNA-kit, waarmee DNA veiliggesteld kan worden voor forensisch onderzoek, langs te brengen.
16.32 uur
Een 11-jarig meisje heeft 112 gebeld, ze is alleen thuis is en ziet een vreemde man op het balkon staan. Wij weten dat er in die buurt veel wordt ingebroken. Het meisje moet doodsbang zijn, dus met zwaailichten spoeden we ons naar de woning. Al snel blijkt dat het meisje een glazenwasser heeft aangezien voor inbreker.
17.40 uur
We zien een auto rijden, met achter het stuur van een bekende van de politie. We geven hem een stopteken, maar hij rijdt door. Hij speelt een spelletje met ons. Wij hebben de tijd en hij rijdt zich ongetwijfeld vast in het verkeer, dus we gaan geen rare capriolen uithalen. Als hij zijn auto parkeert worden we weggeroepen voor een melding. Helaas geen tijd voor een controle.
17.44 uur
We worden weggeroepen voor een prio 1. Een fietser is hard gevallen. Met zwaailicht en sirene rijden we door de drukke avondspits. Als we ter plaatse komen, wordt de fietser behandeld door het ambulancepersoneel. Ze moet naar het ziekenhuis. Het slachtoffer en haar man zijn hier op fietsvakantie, hun hotel is in de buurt. Wij laden de fietsen van beiden in ons dienstvoertuig en zetten die af bij het hotel. Dienstbaarder kan bijna niet.
18.30 uur
Even een hapje eten. Het is altijd de vraag of dit ongestoord kan. Gelukkig kunnen we onze maaltijd in één keer opeten.
19.52 uur
Een fietser heeft veel aandacht voor woningen en lijkt op verkenning te zijn voor een inbraak. De melder heeft 112 gebeld en houdt de man in het zicht. Zo kan hij de positie van de man doorgeven, waardoor wij tactisch kunnen aanrijden. Helaas we raken hem toch kwijt. Een zoektocht in de buurt levert niets meer op…
20.13 uur
Twee jongens op een scooter zien ons rijden en slaan opeens op de vlucht. Waarschijnlijk niet zomaar, we gaan er achter aan en zien ze in een steeg. We moeten een sprintje trekken om ze in te sluiten, maar helaas de scooter is net te snel.
20.57 uur
Baldadige jeugd heeft een stuk struik in een speeltuin in brand gezet. De brandweer blust het brandje. In de directe omgeving vinden we niemand.
21.11 uur
Familie van een bejaarde man treft hem dood in zijn woning aan. Wij moeten ter plaatse om te onderzoeken of dit wellicht door een misdrijf komt. Niets in de woning doet een misdrijf vermoeden. De schouwarts komt ter plaatse en stelt vast dat de man een natuurlijke dood is gestorven. We dragen alles over aan de familie en kunnen niets anders doen dan hen condoleren en veel sterkte wensen.
23.10 uur
We zitten al in de overuren als we terugkomen op het bureau. Maar er wacht nog een hoop papierwerk van alle meldingen vanavond. Het is bijna middernacht als we ons omkleden en naar huis gaan. 

Wie had vanmiddag kunnen denken of voorspellen dat de dienst zo divers en druk zou verlopen? Niets en niemand. En dat is nou precies de charme van het politiewerk.

Rick is agent bij Eenheid Midden-Nederland.

dinsdag 9 juni 2015

Machteloos

“4107 wilt u gaan naar het Margrietplantsoen, daar hebben de buren een hoop herrie gehoord en gegil van een vrouw. Er staan een man, een vrouw en haar kind ingeschreven”.
We rijden naar het aangegeven adres en willen aanbellen. Zover komt het echter niet, uit een geopend raam op de eerste verdieping steekt een ontbloot bovenlijf. De man vraagt wat we komen doen. We geven aan dat we een melding hebben en dat we hem graag even willen spreken. “Er is niets gebeurd, waarom willen jullie praten?” We kalmeren de man en zeggen dat we niet over straat willen schreeuwen en dat we echt even met hem willen spreken.

Even later staan we voor de voordeur, die inmiddels is opengegaan.  Vrij snel komt een vrouw achter hem staan. Zij zegt niets en knikt met hem mee als hij herhaalt dat het goed gaat. Ze oogt rustig, maar ik weet dat schijn soms bedriegt. We confronteren het stel met de melding die wij kregen. Weer neemt manlief het woord. Zij hebben een relatie, er zijn wat woorden gevallen maar verder is er niets gebeurd.

Als ik meer dan drie keer achter elkaar hoor dat er niks is, krijg ik altijd jeuk en ik denk dat er wel degelijk iets gebeurd is en ik zeg dat ook tegen de man. Ik vraag of we toch even binnen mogen komen. Soms kun je aan de inboedel zien wat zich afgespeeld heeft. Ik vraag of er nog meer mensen in de woning zijn. Er is nog een peuter van drie, hij ligt op bed. Ik vraag of het joch erbij was. De vrouw schrikt van mijn vraag en zegt dat er hooguit wat woorden gevallen zijn. Het was immers mooi weer en onder invloed van een biertje zegt hij nu eenmaal meer dan normaal. Ik knik begrijpend. Ik wil weten wat er is gebeurd. Mijn collega neemt de vrouw  mee naar een ander vertrek.

Ik leg de man uit dat we denken aan huiselijk geweld en dat we ons zo min mogelijk met mensen hun privézaken willen bemoeien. Eigenlijk net genoeg om de zwakkeren te beschermen. Ik heb de indruk dat manlief niet de zwakkere is in dit geval en dat mevrouw en peuter iets hebben meegemaakt dat gestopt moet worden. Ik zie echter geen sporen van fysiek geweld. De man krijgt zijn praatjes terug en vraagt wat we hier nog doen.

Ik ben boos. Voor ik het weet hoor ik mezelf zeggen: “Jij en ik weten wat hier heeft plaatsgevonden. Ik kan het niet bewijzen, maar dat maakt het niet minder ernstig. Je zult je agressie anders moeten gaan afreageren. Ik maak hiervan melding bij Jeugdzorg, die zullen hierheen komen voor een gesprek.” De man knikt en zegt dat hij het begrijpt. Hij krijgt hoop dat we zonder hem vertrekken, denk ik.

Ik zie mijn collega terugkomen met mevrouw. Ze kijkt naar de grond. Mijn collega gebaart dat we klaar zijn. We stappen weer in de auto. ‘En?’ Vraag ik. Dan vertelt mijn collega dat de vrouw bang is voor haar vriend. Hij had haar die middag geslagen. Ze had geen zichtbare verwondingen. Ze vroeg mijn collega het zo te laten, anders zou ze alles alsnog ontkennen.

Ik voel me machteloos als politieagent. Maar ben wel  blij dat ik de man tenminste gewezen heb op de consequenties als hij opnieuw zijn handen laat wapperen. Tenminste, als mevrouw de volgende keer wel zichtbare verwondingen heeft en aangifte durft te doen…

Leo werkt bij Eenheid Midden-Nederland en volgt de opleiding tot politiekundige bachelor aan de Politieacademie.